peur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  peur    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpør/
Woordafbreking
  • peur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord peur peuren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

peur m/v

  1. tientallen wormen die aan een vislijn zijn geregen en als een kluwen onder een stukje lood aan een stok op een neer worden bewogen om hierin bijtende paling te vangen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
peuren

peur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuren
    • Ik peur. 
  2. gebiedende wijs van peuren
    • Peur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuren
    • Peur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord peur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
25 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  peur    (hulp, bestand)
  • IPA: /pœʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  peur     la peur     peurs     les peurs  

Zelfstandig naamwoord

peur v

  1. angst
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.