vrees

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrees
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘angst’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vrees vrezen
verkleinwoord vreesje vreesjes

Zelfstandig naamwoord

vrees v

  1. (formeel) het gevoel dat iets gevaarlijk is of kan zijn
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


Werkwoord

vervoeging van
vrezen

vrees

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrezen
    • Ik vrees. 
  2. gebiedende wijs van vrezen
    • Vrees! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrezen
    • Vrees je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vrees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.