Kroning van de Britse monarch

De kroning van de Britse monarch is een ceremonie in Westminster Abbey waarmee de vorst van het Verenigd Koninkrijk formeel wordt erkend als monarch. Tijdens de plechtigheid legt de vorst de kroningseed af, wordt gezalfd, krijgt de regalia overhandigd en wordt gekroond. De meest recente kroningsplechtigheid vond plaats op 2 juni 1953, toen koningin Elizabeth II werd gekroond.

Kroning van George IV, 1821

De belangrijkste elementen van de Britse kroningsplechtigheid zijn al te vinden in een beschrijving van de kroning van koning Edgar van Engeland in 973. Deze kroningsceremonie is in de middeleeuwen twee keer herzien, na de reformatie vertaald van het Latijn in het Engels, en de afgelopen duizend jaar voor elke kroning enigszins aangepast. De verschillende stappen in de ceremonie - en de volgorde daarvan - zijn echter steeds hetzelfde gebleven.

De ceremonie heeft een religieus karakter en vindt plaats als deel van een anglicaanse avondmaalviering. De aartsbisschop van Canterbury gaat voor in de plechtigheid en kroont ook daadwerkelijk de vorst met de kroon van Sint-Eduard. Andere geestelijken en edellieden hebben ook officiële rollen in het kroningsritueel.

De kroning gaat gepaard met groot ceremonieel vertoon en veel pracht en praal, zowel in Westminster Abbey als daarbuiten. De meeste deelnemers aan de plechtigheid dragen ceremoniële uniformen of gewaden. De leden van de adel dragen met hermelijnbont afgezette mantels en - vanaf het moment dat de vorst gekroond is - hun adelskronen. De vorst gaat in processie van Buckingham Palace naar Westminster Abbey, en in processie weer terug. [1][2]

Vergelijkbare kroningsplechtigheden waren in het verleden ook gebruikelijk in andere monarchieën. In Europa zijn deze inmiddels overal vervangen door inhuldigingsplechtigheden.

Geschiedenis

Afbeelding van de kroning van een koning in de Liber Regalis, het manuscript dat de Engelse kroningsceremonie beschrijft

De kroningsceremonie van de monarch van het Verenigd Koninkrijk is gebaseerd op de middeleeuwse kroningen van de koningen van Engeland en (in mindere mate) Schotland.[1]

De belangrijkste elementen van de Engelse kroningsdienst, en een eerste versie van de kroningseed, zijn terug te vinden in een ceremonie die Sint Dunstan bedacht voor de kroning van koning Edgar van Engeland in 973. Deze was gebaseerd op de kroning van de koning van het Frankische rijk en de ceremonie voor het wijden van bisschoppen. Deze kroningsceremonie is in de loop van de volgende eeuwen enkele keren aangepast. De kroning van koning Stefanus in 1135 was sterk beïnvloed door de wijding van de Heilige Roomse Keizer. Deze ceremonie bleef in gebruik tot de kroning van Eduard II in 1308, toen een nieuwe ceremonie werd gebruikt die beïnvloed was door de Franse kroning. De beschrijving van van de kroning van Eduard II in het middeleeuwse manuscript Liber Regalis werd de blauwdruk voor alle latere kroningen. Ondanks alle aanpassingen zijn de verschillende stappen in de kroningsplechtigheid - en de volgorde daarvan - steeds hetzelfde gebleven als de ceremonie van Sint Dunstan uit 973.

Sinds 1066 hebben alle Engelse kroningen plaatsgevonden in Westminster Abbey. Ook alle vorsten van het latere koninkrijk Groot-Brittannië en het Verenigd Koninkrijk zijn in deze abdij gekroond.

De coronation chair met de stone of scone

De Schotse kroningsceremonie omvatte het opleggen van handen door een hoge geestelijke en het reciteren van de stamreeks van de koning. Schotse kroningen vonden traditioneel plaats in de abdij van Scone, met de koning gezeten op de stone of scone (ook bekend als de stone of destiny - de steen van het lot). Een kroon werd waarschijnlijk pas voor het eerst gebruikt bij de inhuldiging van Alexander II in 1214. In 1296 werd de stone of scone door Engelse troepen veroverd en naar Westminster Abbey gebracht. De steen werd later onderdeel van de Engelse kroningsstoel en is in ieder geval gebruikt bij de kroning van de Engelse koning Hendrik IV in 1399.

Na de reformatie werd Eduard VI in 1547 als eerste Engelse vorst gekroond tijdens een protestantse ceremonie. Omdat onder zijn halfzus en opvolger Maria I de katholieke ritus werd hersteld, was Elizabeth I in 1559 de laatste vorst van Engeland die in een katholieke dienst werd gekroond. In Schotland was dat Maria Stuart in 1543. De reformatie vereiste dat kerkdiensten door het volk begrepen moesten worden. Toen de Schotse koning Jacobus VI in 1603 de Engelse kroon erfde werd de dienst zoals beschreven in Liber Regalis voor het eerst in het Engels vertaald.

Karel I en Karel II werden nog twee keer gekroond: in Engeland én in Schotland .Dit was in 1685 bij Jacobus II (Jacobus VII van Schotland) al niet meer het geval; de Schotse adel woonde in Londen zijn kroning tot koning van Engeland én koning van Schotland bij. Met de Acts of Union van 1707 werd daadwerkelijk één nieuw koninkrijk Groot-Britannië werd gevormd, met één kroon.

Westminster Abbey in Londen. Sinds 1066 worden Engelse (en later Britse) koningen hier gekroond

Pas in 1902 werd tijdens de kroning van Eduard VII voor het eerst aandacht besteed aan de verschillende overzeese gebiedsdelen van het Britse rijk. De plechtigheid werd bijgewoond door de premiers en gouverneurs-generaal van de Britse dominions, toen al bijna volledig autonoom, en ook door vele heersers van Indiase vorstenlanden en Britse protectoraten. De sterk vergrote praal van de statieprocessies was bedoeld om de kracht en diversiteit van het Britse rijk te benadrukken. In 1911 werden bij de kroning van George V ook de vlaggen van de dominions en India meegedragen in de processie, samen met de vlaggen van Engeland, Schotland, Wales en Ierland. In 1937 waren de dominions volledig onafhankelijk; de kroningseed van George VI was gewijzigd zodat ook hun namen expliciet werden vermeld. De onderdelen van de eed die betrekking hadden op het handhaven van de protestantse godsdienst waren nadrukkelijk beperkt tot het Verenigd Koninkrijk. Sinds 1937 wordt de vorst ook gekroond tot soeverein van een aantal onafhankelijke naties, sinds de tweede helft van de twintigste eeuw verenigd in de Gemenebest.

Het Verenigd Koninkrijk is de enige monarchie in Europa waar de vorst nog op de traditionele manier wordt gekroond. Vergelijkbare kroningsplechtigheden waren in het verleden ook gebruikelijk in andere monarchieën. In Europa zijn deze inmiddels overal vervangen door inhuldigingsplechtigheden.

De kroning als schouwspel

Gravure van de kroning van George IV

Bij de kroning van de 10-jaar oude Richard II in 1377 werd voor het eerst een poging gedaan om steun voor een nieuwe vorst te genereren door van de kroning ook een schouwspel voor gewone mensen te maken. De koning reed te paard in een grote processie door de versierde stadsstraten naar Westminster. Er speelden orkesten langs de route, er stroomde rode en witte wijn uit de fonteinen, en in de wijk Cheapside was een imitatiekasteel gebouwd dat waarschijnlijk het Nieuwe Jeruzalem voorstelde.

Soortgelijke en  uitgebreidere optochten bleven de gewoonte tot en met de kroning van Karel II in 1661. Zijn opvolger Jacobus II schafte de traditie om financiële redenen af. Daarna was er bij kroningen slechts een korte processie te voet van Westminster Hall naar de abdij. Bij de kroning van George IV in 1821 was er voor het eerst een statieprocessie van St James's Palace naar de abdij; de pracht en praal van deze processie is een belangrijk element van de moderne plechtigheid geworden.

'Re-enactments' van de ceremonie werden opgevoerd in theaters in Londen en in de provincie; in 1761 speelde zo’n voorstelling met het koor van Westminster Abbey tot drie maanden na de echte kroning in het Royal Opera House in Covent Garden. Vanaf de 18e eeuw werden er boeken in folioformaat uitgegeven met gravures van de gebeurtenissen in de abdij. Dit gebeurde voor het laatst in 1902 met afbeeldingen van de kroning van Eduard VII. Bij deze kroning maakte sir Benjamin Stone als eerste foto's van de processie naar de abdij. Een verzoek om de ceremonie op grammofoonplaat te mogen opnemen werd afgewezen.

Negen jaar later, bij de kroning van George V, mocht Stone ook enkele onderdelen van de plechtigheid in de abdij fotograferen. De kroning van George VI in 1937 werd op de radio uitgezonden door de BBC, en delen van de dienst werden gefilmd en later vertoond in bioscopen. De kroningsprocessie werd live uitgezonden op de nieuwe BBC Television Service; het was de eerste grote buiten-uitzending.  

Bij de kroning van Elizabeth II in 1953 werd het grootste deel van de plechtigheid in de abdij door de BBC rechtstreeks op tv uitgezonden; alleen de zalving en de communie, die bij de kroning van George VI ook niet waren gefilmd, kwamen niet in beeld omdat ze als gewijde momenten werden gezien.


Aanwezigen

De kroning wordt bijgewoond door hoge geestelijken, de Britse adel en leden van de koninklijke familie, hooggeplaatste leden van de koninklijke hofhouding, leden van het Britse kabinet, regeringsleiders van de landen van de Gemenebest en van Britse overzeese gebieden, vertegenwoordigers van buitenlandse vorstenhuizen, en andere hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland. Bij de kroning van Elizabeth II waren er 8000 personen aanwezig in Westminster Abbey.

De traditie schrijft voor dat de houders van bepaalde (ceremoniële) ambten en titels tijdens de plechtigheid eervolle taken vervullen of bepaalde privileges hebben. Sommige van deze historische posities zijn in normale omstandigheden vacant, maar worden weer in het leven geroepen voor kroningsceremonies. Voorbeelden hiervan zijn de posten van Lord High Steward en Lord High Constable (twee van de Great Officers of State) en de Baronnen van de Cinque Ports (in het verleden de leden van het Lagerhuis voor de vijf kuststeden Hastings, New Romney, Hythe, Dover en Sandwich).[3] De leerlingen van Westminster School hadden traditioneel het recht om als eerste gewone burgers de nieuwe vorst toe te juichen.

Over dergelijke rechten wordt beschikt door een speciaal Court of Claims, waarvan de Lord High Steward de voorzitter is. In de aanloop naar de kroning van koningin Elizabeth II in 1953 accepteerde de Court of Claims bijvoorbeeld de claim van de Deken van Westminster dat het zijn voorrecht is om de koningin te adviseren over de juiste procedure tijdens de ceremonie, de claim van de bisschop van Durham en de bisschop van Bath en Wells om naast de koningin te mogen lopen bij het binnengaan en verlaten van de abdij en om aan weerszijden van haar te staan tijdens het hele kroningsritueel, en de claim van de graaf van Shrewsbury om in zijn hoedanigheid als Lord High Steward van Ierland een witte staf te mogen dragen. De claim van de leerlingen van Westminster School werd formeel door de rechtbank afgewezen, maar in de praktijk zijn hun traditionele kreten "Vivat! Vivat Rex!" opgenomen in de kroningshymne I was glad.

Verloop van de kroningsplechtigheid

Kroning van Elizabeth II in 1953

De kroning is een formele erkenning van de vorst als staatshoofd van het Verenigd Koninkrijk en een aantal landen van de Britse Gemenebest. De feitelijke staatsrechtelijke troonopvolging gebeurde direct na het overlijden of aftreden van de vorige vorst. Sinds de 19e eeuw vindt de kroning meestal meer dan een jaar na de dood van de vorige vorst plaats; de plechtigheid wordt gezien als een vreugdevolle gebeurtenis die ongepast is als er nog wordt gerouwd. Deze periode is ook nodig om de noodzakelijke voorbereidingen te kunnen treffen.

Processie en binnenkomst van de vorst

De plechtigheid begint met de binnenkomst in processie van de geestelijkheid en andere hoogwaardigheidsbekleders terwijl het koor de litanie van de heiligen zingt. Als de vorst daarna via de westelijke ingang Westminster Abbey betreedt wordt Psalm 122 Ik ben verblijd (I was glad) gezongen. De vorst gaat naar het zogenaamde kroningstheater in het midden van de kerk, de plek waar het hele kroningsritueel zal plaatsvinden. Na een kort gebed neemt hij plaats in een statiezetel .

Erkenning en eed

De Eerstaangewezen wapenkoning van de Kousenband (Garter Principal King of Arms), de aartsbisschop van Canterbury, de Lord Chancellor, de Lord Great Chamberlain, de Lord High Constable en de Earl Marshal lopen naar de oost-, zuid-, west- en noordkant van het kroningstheater. De aartsbisschop roept in elke richting op tot erkenning van de vorst waarop het volk steeds de vorst als soeverein aanvaardt door ‘God behoede koning/koningin’ te roepen. Vervolgens neemt de aartsbisschop de vorst de eed af. De Engelse Wet op de kroningseed van 1688 vereist onder meer dat de soeverein "belooft en zweert het volk van het koninkrijk en de domeinen daarbij behorende te besturen volgens de statuten in het parlement overeengekomen, en hun wetten en gewoontes ". Ook zweert de vorst om in het Verenigd Koninkrijk de Anglicaanse godsdienst te handhaven. (Vóór de kroning heeft de vorst al een afzonderlijke eed afgelegd om het presbyteriaanse kerkbestuur in de Kerk van Schotland te handhaven). Als de eed is afgelegd, biedt een geestelijke de soeverein een bijbel aan. Vervolgens begint de avondmaalviering, maar deze wordt onderbroken na de geloofsbelijdenis van Nicea.

Zalving

Hommage door de adel tijdens de kroning van George VI in 1937

Als de avondmaalviering is onderbroken, wordt het gezang Veni, Creator Spiritus (Come Holy Ghost) gezongen, als opmaat voor de zalving. De aartsbisschop zegt een gebed gebaseerd op het oude gebed Deus electorum fortitudo dat ook werd gebruikt bij de zalving van Franse koningen. Na dit gebed zingt het koor het kroningslied Zadok the Priest van Georg Friedrich Händel. Ondertussen wordt de vorst gehuld in het zalvingsgewaad en gaat naar de kroningsstoel. In de voet van deze middeleeuwse stoel bevindt zich een holte waarin voor de kroningsceremonie de Stone of Scone is geplaatst. Als de vorst plaats heeft genomen in de kroningsstoel wordt een baldakijn van gouden stof over zijn hoofd gehouden voor de zalving. Bij recente kroningen waren de baldakijndragers vier Ridders van de Kousenband (het voorrecht de baldakijn te dragen rustte in het verleden bij de Baronnen van de Cinque Ports). Dit onderdeel van de kroningsdienst wordt als sacraal beschouwd, en gebeurt buiten het zicht van het publiek en de camera’s. De Deken van Westminster giet gewijde olie uit een adelaarsvormige ampul (flacon) in een filigrain lepel; met de olie maakt de aartsbisschop van Canterbury een kruisvorm op handen, hoofd en hart van de vorst terwijl hij een wijdingsformule uitspreekt die verwijst naar de zalving van koning Salomo door de profeet Natan en de priester Sadok. De aartsbisschop beëindigt vervolgens de zalvingsplechtigheid met een gebed dat een aangepaste Engelse vertaling is van het oude Latijnse gebed Deus, Dei Filius, dat traditioneel werd uitgesproken bij de kroning van christelijke vorsten. Na dit gebed dragen de Ridders van de Kousenband de baldakijn weg.

Kroningsgewaden en regalia

De vorst wordt dan door de Lord Great Chamberlain en de Mistress of the Robes gekleed in de kroningsgewaden en krijgt de regalia aangeboden. De Lord Great Chamberlain biedt de vorst de sporen aan en de aartsbisschop van Canterbury het zwaard van state. De vorst krijgt daarna de armbanden en de de rijksappel (orb) en vervolgens krijgt een ring die zijn of haar 'huwelijk' met de natie symboliseert. Tenslotte worden de vorstelijke scepter met duif en de vorstelijke scepter met kruis aan hem of haar aangereikt.

Kroning

De Deken van Westminster neemt de kroon van Sint-Eduard van het hoofdaltaar en gaat met de aartsbisschop en andere hooggeplaatste bisschoppen naar de kroningsstoel waar de kroon door de aartsbisschop op het hoofd van de vorst wordt geplaatst. Op dit moment is de koning of koningin gekroond en roepen de gasten in de abdij drie keer "God behoede de koning / koningin". De edellieden en officieren van wapenen zetten nu hun adelskronen op, de trompettisten blazen een fanfare en in het hele koninkrijk luiden de kerkklokken, terwijl kanonnen saluutschoten afvuren bij de Tower of London en in Hyde Park.

Ten slotte zegt de aartsbisschop, die voor de vorst staat, de kroningsformule, die een vertaling is van het oude Latijnse gebed Coronet te Deus: 'Dat God u krone met een kroon van heerlijkheid en rechtvaardigheid'. Na dit gebed zingt het koor een Engelse vertaling van de traditionele Latijnse antifoon Confortare. Deze antifoon wordt gevolgd door een zegen.

De zalving van koningin Alexandra als koningin-gemalin tijdens de kroning van Eduard VII. Het baldakijn wordt gedragen door vier hertoginnen. Schilderij van Laurits Tuxen.(1902)[4]

Intronisatie en hommage

Als de zegen is afgerond, staat de soeverein op uit de kroningszetel en wordt naar de troon geleid. Na de troonsbestijging vindt de hommage plaats: de aartsbisschoppen en bisschoppen zweren als eerste hun trouw aan de vorst als het hoofd van de Anglicaanse kerk. Zij doen dit gezamenlijk, geleid door de aartsbisschop van Canterbury. Vervolgens betuigen de leden van de koninklijke familie individueel hommage. De edellieden worden per rang voorgegaan door de belangrijkste onder hen: de hertogen door de hertog die het hoogste in rang is, de markiezen door de hoogste markies, enzovoort. Bij de kroning van een koning wordt direct na de hommage de eventuele koningin-gemalin in een eenvoudige ceremonie gezalfd, gekroond en naar de troon geleid.

De eerder onderbroken avondmaalviering wordt hervat en voltooid.

Afsluitende processie

De soeverein verlaat vervolgens het kroningstheater en gaat naar de St Edward's Kapel van de abdij, voorafgegaan door de dragers van de ceremoniële zwaarden: het Zwaard van State (Sword of State), het Zwaard van Spirituele Rechtvaardigheid (Sword of Spiritual Justice), het Zwaard van Wereldlijke Rechtvaardigheid (Sword of Temporal Justice) en het botte Zwaard van Genade (Sword of Mercy). Terwijl de vorst in de kapel is, zingt het koor een Engelse vertaling van de lofzang Te Deum laudamus. De kroon van Sint-Eduard en de andere regalia worden op het altaar van de kapel gelegd. De vorst hult zich in de keizerlijke mantel van paars fluweel en verlaat de abdij terwijl de aanwezigen het volkslied zingen. Hij draagt dan de Keizerlijke Staatskroon en heeft de scepter met het kruis en de rijksappel in zijn handen.

Kroningsgewaden

Koningin Victoria in haar kroningsgewaden: de robe royal (de goudkleurige mantel) en stole royal (de sjaal). Schilderij van Charles Robert Leslie. (1838)

De vorst draagt tijdens de ceremonie een aantal verschillende gewaden en koningsmantels. Enkele daarvan worden in middeleeuwse teksten beschreven. De meeste kroningsgewaden voor elke vorst nieuw gemaakt. De uitzonderingen zijn de supertunica en robe royal; beide zijn gemaakt voor de kroning van George IV in 1821.[5]

Bij het betreden van de abdij en het begin van de plechtigheid:

  • Karmozijnrode surcote (crimson surcote) - een surcote is oorspronkelijk een los overkleed of tuniek die in de middeleeuwen zowel door mannen als vrouwen over hun kleding werd gedragen.[6] [7] Dit is de de kleding die de vorst tijdens de ceremonie draagt onder alle andere gewaden. In 1953 droeg Elizabeth II een speciaal ontworpen jurk in plaats van een surcote. Haar vader George VI droeg tijdens zijn kroning wel een surcote.
  • Statiemantel van karmozijnrood fluweel - deze mantel draagt de vorst bij zijn/haar binnenkomst in de abdij (en later bij de officiële openingen van het parlement). De statiemantel bestaat uit een pelerine van hermelijnbont en een lange karmozijnrode fluwelen sleep, die ook bekleed is met hermelijn en versierd met gouden kant.

Tijdens de zalving

  • Zalvingsgewaad - een eenvoudig en sober kledingstuk dat tijdens de zalving wordt gedragen. Het is effen wit, niet gedecoreerd en sluit aan de achterkant.

Tijdens de kroning

George VI in purperen surcote en keizerlijke mantel . Schilderij van Gerald Kelly. (ca.1938)
  • Colobium sindonis ("lijkwade-tuniek") - het eerste gewaad waarin de soeverein tijdens het kroningsritueel wordt gehuld. Het is een wijd wit onderkleed van fijn linnen met een kanten rand. Het is open aan de zijkanten, mouwloos en heeft een lage hals. Het symboliseert dat de autoriteit van de vorst zijn bron heeft in het volk.
  • Supertunica - het tweede gewaad waarin de vorst wordt gehuld. Het is een lange jas van gouden zijde die reikt tot aan de enkels en wijde mouwen heeft. Het is gevoerd met roze zijde waarin de nationale symbolen zijn geweven, afgezet met gouden kant, en vastgemaakt met een zwaardriem. Het is afgeleid van het gala-uniform van een consul van het Byzantijnse rijk.
  • Robe royal of pallium regale - het belangrijkste gewaad dat tijdens de ceremonie wordt gedragen en tijdens de kroning wordt gebruikt. Het is een vierkante goudkleurige mantel, gevoerd met rode zijde en versierd met zilveren kroontjes, de nationale symbolen en zilveren adelaars in de vier hoeken. Hoewel het een pallium wordt genoemd, is het in dit geval geen liturgisch gewaad
  • Stole royal of armilla - een  sjaal van gouden zijde die bij de Robe Royal hoort, rijk versierd met borduurwerk in goud- en zilverdraad, bezet met juwelen. De stole is gevoerd met roze zijde en heeft gouden franjes.

Bij het verlaten van de abdij

  • Purperen surcote - de tegenhanger van de karmozijnrode surcote, gedragen tijdens het laatste deel van de ceremonie.
  • Keizerlijke mantel van paars fluweel - deze wordt gedragen bij het verlaten van de abdij. De mantel heeft een pelerine van hermelijnbont en een sleep van paars zijdefluweel, afgezet met hermelijn en gevoerd met zijdesatijn. Het purper verwijst naar de keizerlijke gewaden van de Romeinse keizers.



Regalia

De regalia die tijdens de kroning worden gebruikt

De regalia spelen een belangrijke rol bij het Britse kroningsritueel. Het zijn objecten die de koninklijke macht symboliseren (kroon, rijksappel, scepter en rijkszwaarden), sieraden met een symbolische betekenis (kroningsring, armbanden en sporen) en voorwerpen die gebruikt worden bij de zalving (ampul en lepel). In de beschrijving van de kroning van koning Edgar worden de kroon, ring, scepter en rijkszwaard al genoemd. De oorspronkelijke middeleeuwse Engelse kroonjuwelen zijn in de 17e eeuw tijdens de opheffing van de monarchie onder Oliver Cromwell ontmanteld en gesmolten.[1][8]

De regalia worden tijdens de kroningsplechtigheid voor de aankomst van de vorst in processie de abdij ingedragen en op het altaar geplaatst.

Bij de zalving wordt gewijde olie uit een adelaarsvormige ampul (flacon) in een filigrain lepel gegoten. Deze kroningslepel is het enige onderdeel van de middeleeuwse kroonjuwelen dat in de 17e eeuw niet verloren is gegaan.

Na de zalving worden de regalia aangeboden. De vorst wordt dan gehuld in de colobium sindonis, waarover de supertunica wordt geplaatst.

De Lord Great Chamberlain biedt de sporen aan die voor ridderlijkheid staan.  De aartsbisschop van Canterbury overhandigt vervolgens het staatszwaard. De soeverein wordt vervolgens verder gekleed: hij of zij ontvangt armbanden (symbool voor wijsheid), en de robe royal en stole royal worden over de supertunica geplaatst. De aartsbisschop geeft vervolgens verschillende kroonjuwelen aan de vorst.  Eerst overhandigt hij de rijksappel (orb), een holle gouden bol versierd met edelstenen en bekroond met een kruis dat de heerschappij van Jezus over de wereld vertegenwoordigt. Vervolgens krijgt de soeverein een ring die zijn of haar 'huwelijk' met de natie symboliseert.  De scepter met duif, zo genoemd omdat hij is bekroond met een duif die de Heilige Geest voorstelt, en de scepter met kruis, waarin de Cullinan I diamant is verwerkt, worden aan de soeverein aangereikt.

Uiteindelijk wordt de Sint-Eduardskroon op het hoofd van de vorst geplaatst, die daarmee gekroond is.

Na de kroning gaat de vorst naar de St Eduard's kapel van de abdij, voorafgegaan door de dragers van het zwaard van state (Sword of State), het zwaard van geestelijke gerechtigheid (sword of spiritual justice), het zwaard van wereldlijke gerechtigheid (sword of temporal justice) en het botte zwaard van genade (sword of mercy).

De kroon van Sint Eduard en alle andere regalia worden op het hoofdaltaar van de kapel gelegd; de vorst legt de robe royal en de stole royal af, vervangt de karmozijnrode surcote door de purperen surcote en hult zich in de keizerlijke mantel van paars fluweel. Hij of zij draagt dan de Keizerlijke Staatskroon (Imperial State Crown) en verlaat de kapel met de scepter met het kruis en de rijksappel in zijn handen.

Muziek

Bij de kroningen wordt voornamelijk klassieke en religieus geïnspireerde muziek gespeeld. Veel van de koorzang is gebaseerd op een aantal bijbelse teksten die sinds de kroning van koning Edgar in 973 bij kroningen worden gebruikt, en die bekend staan als de coronation anthems (kroningsgezangen).

Na de Reformatie kreeg de hofcomponist (de Master of the King's Music) bij een kroning vaak de opdracht om nieuwe arrangementen te maken bij deze traditionele teksten. Van Zadok the priest is een versie bekend door Thomas Tomkins voor de kroning van Karel I (1621), en een versie van Henry Lawes voor de kroning van Karel II (1661). Händel schreef in 1727 vier kroningshymnes voor de kroning van George II; een daarvan was een nieuwe versie van Zadok the Priest. Deze versie is sindsdien bij elke kroning uitgevoerd en is daarmee het muziekstuk dat het meest op kroningen is gespeeld.

In de 19e eeuw werden vaak werken van grote Europese componisten gebruikt. Sinds de kroning van Edward VII in 1902 is het gebruikelijk om werk van Britse componisten uit te voeren, zowel klassiek als contemporain. Voor deze kroning componeerde Hubert Parry het binnenkomstlied I was glad, ter vervanging van een arrangement door Thomas Attwood uit 1831. Het bevat een bruggedeelte halverwege zodat de leerlingen van de Westminster School hun traditionele recht kunnen uitoefenen om de eerste burgers te zijn die de vorst toejuichen: zij roepen 'vivat' als hij het kroningstheater binnengaat. Dit gezang van Perry en Charles Villiers Stanford's Gloria in excelsis (geschreven voor de kroning van George V in 1911) zijn in gebruik gebleven bij kroningen.

Voor de kroning van Elizabeth II maakte Ralph Vaughan Willams een arrangement van de Engelse versie van Psalm 100, getiteld All people that on earth do dwell, die sindsdien veel wordt gespeeld bij feestelijke gelegenheden in de Engelstalige wereld.

Kleding

Voor de aanwezigen bij de kroningsplechtigheid gelden strenge kledingsvoorschriften. Deze verschillen naar gelang hun maatschappelijke positie en hun eventuele rol tijdens de plechtigheid.

Leden van de koninklijke familie

Een koningin-gemalin, koningin-weduwe of prinses van het Verenigd Koninkrijk draagt tijdens de kroningsplechtigheid een paarse fluwelen mantel die met hermelijn is afgezet. Andere leden van de koninklijke familie kleden zich volgens de conventies die gelden voor de adel, met dien verstande dat de mantel van koninklijke hertogen zes rijen hermelijn op de pelerine heeft en extra hermelijn op een rand van wit bont (traditioneel eekhoornbont) aan de voorkant van de mantel.

Prinsessen en prinsen van het Verenigd Koninkrijk dragen tijdens een kroningsplechtigheid een speciale kroon die ze echter pas opzetten als de vorst is gekroond. Het model van de kroon verschilt naar gelang de positie van de persoon in de koninklijke familie. Er zijn kronen voor de opvolger, voor de overige kinderen van de vorst en zijn broers of zusters, voor zijn kleinkinderen en voor zijn neven en nichten. De vrouwelijke leden van de leden van de koninklijke familie dragen een tiara tot het moment van de kroning; daarna verwisselen ze de tiara voor hun kroon.

Tot de 20e eeuw was het niet gebruikelijk dat een koningin-weduwe de kroning van de opvolger van haar overleden echtgenoot bijwoonde. Koningin Mary, de weduwe van George V, brak met deze traditie en woonde in 1937 de kroning van haar zoon George VI bij. Ook koningin-moeder Elizabeth was in 1953 aanwezig bij de kroning van haar dochter Elizabeth II. Elk droeg toen gedurende de hele dienst de kroon waarmee ze zelf was gekroond, maar zonder de beugels.

Adel

Het kroningsgewaad voor mannen van adel is een mantel van rood fluweel. Deze valt tot aan de grond, is afgezet met wit bont en heeft een pelerine van wit bont. Rijen hermelijnstaarten op de pelerine geven de rang van de drager aan: hertogen hebben vier rijen hermelijn, markiezen drie en een half, graven drie, burggraven twee en een half, en baronnen twee.

Vóór de 19e eeuw droegen edellieden ook een bijpassende rode surcote met een rand van wit bont. Bij recentere kroningen droegen edellieden de statiemantel over een ceremonieel uniform, hofkleding of een rokkostuum.

Het kroningsgewaad van een adellijke vrouw is een lange rode fluwelen mantel met sleep, rondom afgezet met wit bont en met een pelerine van wit bont (met rijen hermelijnstaarten die de rang van de drager aangeven, net als bij mannen). Ook de lengte van de sleep en de breedte van de rand wit bont varieert al naargelang de rang van de draagster. Deze statiemantel moet worden gedragen met een karmozijnrode fluwelen lijfje, dat ook is afgewerkt met wit bont, over een lange witte of crèmekleurige hofjurk (zonder sleep). Zij dragen bij voorkeur ook een tiara.

Tijdens de plechtigheid zetten de aanwezige edellieden hun adelskronen pas op als de vorst is gekroond. Ook hun kronen verschillen naar rang. Edellieden die deel uitmaken van de formele processie bij het begin van de dienst worden vergezeld door een page in livrei die hun kroon draagt.

Andere aanwezigen

Bij de kroning in 1953 droegen niet adellijke mannen (ceremonieel) uniform, hofkleding, rokkostuum of een donker pak; Schotse ceremoniële kleding was ook toegestaan. Vrouwen droegen avondjurken of middagjurken en een kleine sluier op het achterhoofd: jassen en hoeden waren niet toegestaan, tiara's wel. Oosterse kleding was toegestaan voor aanwezigen voor wie het de gebruikelijke ceremoniële dracht was.


Externe bronnen

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.