zucht
Nederlands
Woordafbreking
- zucht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘sterke uitademing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- In de betekenis van ‘ziekte, ziekelijke neiging’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zucht | zuchten |
verkleinwoord | zuchtje | zuchtjes |
Zelfstandig naamwoord
zucht v / m [2]
- (medisch) ziekelijke of overmatige zwelling door opeenhoping van vocht in het menselijk of dierlijk lichaam, waterzucht
- ziekelijke onbedwingbare drang, verslaving, begeerte
- eerste afscheiding van melk in de borsten van een zwangere vrouw
Hyponiemen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- de zucht naar geld
Vertalingen
1. onbedwingbare drang, verslaving
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zucht | zuchten |
verkleinwoord | zuchtje | zuchtjes |
Zelfstandig naamwoord
zucht v / m [3]
- hoorbare uitademing, meestal als uiting van ongenoegen of verveling
- hij slaakte een diepe zucht
- tocht, luchtstroom
- het is benauwd en er is zelfs geen zuchtje wind
Vertalingen
1. hoorbare uitademing
Gangbaarheid
- Het woord zucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zucht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.