geelzucht

Nederlands

Uitspraak

Geluid: geelzucht (hulp, bestand)

Woordafbreking

geel·zucht

Woordherkomst en -opbouw

In de betekenis van ‘ziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
samenstelling van geel en zucht

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	geelzucht	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

geelzucht v/m

een gelige gelaatskleur hebben, gewoonlijk als gevolg van hepatitis

Vertalingen

1.

Engels: jaundice ^(en)

Papiamento: dehel
Spaans: ictericia ^(es) v, itericia ^(es) v

Gangbaarheid

Het woord geelzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geelzucht' herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

"geelzucht" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.