zelfzucht
Nederlands
Woordafbreking
- zelf·zucht
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘egoïsme’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1803 [1]
- samenstelling van zelf en zucht [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfzucht | - |
verkleinwoord | zelfzuchtje | - |
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord zelfzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zelfzucht' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.