zelfzucht

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·zucht
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘egoïsme’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1803 [1]
  • samenstelling van  zelf   en  zucht   [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfzucht -
verkleinwoord zelfzuchtje -

Zelfstandig naamwoord

zelfzucht v / m [3]

  1. sterke zucht om naar het naar eigen gewin te streven
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zelfzucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.