ziel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ziel    (hulp, bestand)
  • IPA: /zil/
Woordafbreking
  • ziel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ziel zielen
verkleinwoord zieltje zieltjes

Zelfstandig naamwoord

ziel v/m

  1. het wezen van het niet-stoffelijke van de mens
    • Hij is misschien wel overleden, maar zijn ziel zal altijd voortleven. 
    • Ik heb aan het begin van mijn carrière de fout gemaakt dat ik mijn ziel in mijn werk legde. Dat moet je niet doen, want je krijgt hem niet terug, niet in dezelfde staat tenminste. Ik neem mijn ziel met me mee de zaal uit, maar hij voelt steeds minder eigen, eerder als een vergeten rekwisiet dat ik uit beleefdheid meeneem voordat de lichten doven.[2] 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ziel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.