weten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  weten    (hulp, bestand)
  • IPA:/'wetə(n)/
  • IPA: /ˈʋeː.tə(n)/
Woordafbreking
  • we·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kennis hebben, begrijpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • Verwant in Germaans:
Duits: wissen
Engels: wit
Oudhoogduits: wizzan
Gotisch: witan
  • Verwant in Romaans:
Latijn: videre
Italiaans: vedere
Spaans: ver
Frans: voir
  • Verwant in Grieks:
Grieks: εἴδω, οἶδα
  • Verwant in Slavisch:
Pools: widzieć
Russisch: видеть
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weten
wist[2]
geweten[2]
onregelmatig volledig

Werkwoord

weten

  1. ergens kennis van hebben
    • Hoe kun je dat nou weten als die stof nog nooit behandeld is? 
  1. ~ te: erin slagen
    • Hij wist zijn vader zover te krijgen hem dat geld te geven. 
  1. te weten te komen: iets ontdekken
    • De spion probeerde te weten te komen waar de atoomwapens lagen. 
  1. beseffen
    • Als je dat maar weet! 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wijten

weten

  1. meervoud verleden tijd van wijten
    • Wij weten. 
    • Jullie weten. 
    • Zij weten. 

Gangbaarheid

  • Het woord weten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Werkwoord

weten

  1. weten


Veluws

Werkwoord

weten

  1. weten
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.