weten
Nederlands
Woordafbreking
- we·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kennis hebben, begrijpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
|
|
|
|
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weten |
wist[2] |
geweten[2] |
onregelmatig | volledig |
Werkwoord
weten
- ergens kennis van hebben
- Hoe kun je dat nou weten als die stof nog nooit behandeld is?
- ~ te: erin slagen
- Hij wist zijn vader zover te krijgen hem dat geld te geven.
- te weten te komen: iets ontdekken
- De spion probeerde te weten te komen waar de atoomwapens lagen.
- beseffen
- Als je dat maar weet!
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wijten |
weten
- meervoud verleden tijd van wijten
- Wij weten.
- Jullie weten.
- Zij weten.
- Wij weten.
Gangbaarheid
- Het woord weten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "weten" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Weten is van oorsprong zwak: wist komt van *weetde. Het voltooid deelwoord is sterk geworden, maar niet in bijvoorbeeld bewust.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.