epoche

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  epoche    (hulp, bestand)
  • IPA: /eˈpɔxə/
Woordafbreking
  • epo·che
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdperk’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
  • via Latijn epocha van Oudgrieks ἐποχή (epoché) "onderbreking"
enkelvoud meervoud
naamwoord epoche epochen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

epoche v

  1. tijdvak, tijdperk, epoque

Gangbaarheid

  • Het woord epoche staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.