epoche
Nederlands
Woordafbreking
- epo·che
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdperk’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
- via Latijn epocha van Oudgrieks ἐποχή (epoché) "onderbreking"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | epoche | epochen |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord epoche staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'epoche' herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.