era

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  era    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ɪːra/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /eːra/
Woordafbreking
  • era
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdrekening, periode’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord era era's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

era m/v

  1. een bijzonder lange tijd.
    • De komst van de stoommachine maakte een eind aan de era van de driemaster. 

era m/v/o

  1. (geologie) een geologisch tijdperk dat deel is van een eon en bestaat uit periodes of systemen.

Gangbaarheid

  • Het woord era staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
era eras

Zelfstandig naamwoord

era

  1. tijdperk
  2. tijdvak
  3. periode

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
erar

era

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van erar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van erar
vervoeging van
ser

era

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ser
  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van ser
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.