saus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  saus    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɑu̯s/
Woordafbreking
  • saus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘soort jus’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord saus sausen
sauzen
verkleinwoord sausje sausjes

Zelfstandig naamwoord

saus v/m

  1. (voeding) een vloeibare substantie die meestal over een gerecht wordt gedaan of ernaast wordt gegeten voor extra smaak
    • Hij houdt erg van sauzen, vooral van knoflooksaus. 
  1. een kleurstof
    • Aan deze saus zijn geen extra sauzen toegevoegd. 
  1. (figuurlijk) extra toevoeging, bijkomende (en meestal overbodige en/of ongewenste) nuance
    • Een mix van kapitalisme en socialisme, overdekt met een dikke nationalistische saus. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sauzen

saus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauzen
    • Ik saus. 
  2. gebiedende wijs van sauzen
    • Saus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauzen
    • Saus je? 
vervoeging van
sausen

saus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sausen
    • Ik saus. 
  2. gebiedende wijs van sausen
    • Saus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sausen
    • Saus je? 

Gangbaarheid

  • Het woord saus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Nederlandse saus.

Zelfstandig naamwoord

saus

  1. (voeding) saus
Synoniemen
  • kuah
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.