saus
Nederlands
Woordafbreking
- saus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘soort jus’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | saus | sausen sauzen |
verkleinwoord | sausje | sausjes |
Zelfstandig naamwoord
saus v/m
- (voeding) een vloeibare substantie die meestal over een gerecht wordt gedaan of ernaast wordt gegeten voor extra smaak
- Hij houdt erg van sauzen, vooral van knoflooksaus.
- een kleurstof
- Aan deze saus zijn geen extra sauzen toegevoegd.
- (figuurlijk) extra toevoeging, bijkomende (en meestal overbodige en/of ongewenste) nuance
- Een mix van kapitalisme en socialisme, overdekt met een dikke nationalistische saus.
Hyponiemen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sauzen |
saus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauzen
- Ik saus.
- gebiedende wijs van sauzen
- Saus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sauzen
- Saus je?
vervoeging van |
---|
sausen |
saus
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sausen
- Ik saus.
- gebiedende wijs van sausen
- Saus!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sausen
- Saus je?
Gangbaarheid
- Het woord saus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'saus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.