vissaus
Nederlands
Woordafbreking
- vis·saus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis zn en saus zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vissaus | vissauzen vissausen |
verkleinwoord | vissausje | vissausjes |
Zelfstandig naamwoord
vissaus v/m [1]
- (voeding) een saus die gemaakt wordt van vergiste vis
- We kregen nog even respijt, maar met de natregenteller op vier en een tuimelende temperatuur moeten we zoetjesaan onder ogen zien dat de zomer van '16 voorbij is. Waar de rookworst- en speculaasgiganten dan onmiddellijk hun kans schoon zien, vind ik altijd dat er ter verzachting van dit leed weinig anders opzit dan vissaus en galanga, limoen en gember, pepers en koriander. [2]
- Allereerst komen hier de sausjes op tafel. Het zijn er drie, en ze zijn fantastisch. We krijgen zoete pindasaus met hoisin, een geweldig zuur-fruitig sausje van ananas met gefermenteerde ansjovis, en natuurlijk nuóc mám pha; vissaus met limoensap, verse pepers, knoflook en een beetje suiker, die in Vietnam bij ongeveer alles wordt geserveerd. Het is zoet waar het moet, maar niet té zoet, lekker pittig, en met een heleboel pzazz, in al z'n eenvoud perfect afgewogen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord vissaus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vissaus' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool HISKE VERSPRILLE 8 OKTOBER 2016 Boi Boi (8)
- Het Parool HISKE VERSPRILLE 2 DECEMBER 2014, Ô mai (8)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.