vleessaus
1. Een bord spaghetti met een vleessaus van rundvlees.
![](../I/m/Chicken_with_Allemande_Sauce_(13426370413).jpg)
2. Stukjes kip met een vleessaus van amandelen.
Nederlands
Woordafbreking
- vlees·saus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vlees zn en saus zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleessaus | vleessausen vleessauzen |
verkleinwoord | vleessausje | vleessausjes |
Zelfstandig naamwoord
vleessaus m/v
- (voeding) met dierlijk spierweefsel bereid traag vloeibaar voedsel, vaak als toevoeging aan een gerecht op basis van graan of groente, saus waar vlees in zit
- Vleessaus was toch het lekkerste, maccaroni met vleessaus en knoflook! [2]
- (voeding) toevoeging in traag vloeibare vorm die de smaak van bereid dierlijk spierweefsel verhoogt, saus om op vlees te doen
- Ik keek er danig van op dat de levertjes apart in een vettige, onsmakelijke vleessaus van ondefinieerbare herkomst met champignons en rode paprikasliertjes op tafel kwamen. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'vleessaus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vleessaus' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Rutgers van der Loeff, A. Rossy, dat krantenkind. (1952) Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam; p. 21; geraadpleegd 2017-06-30
- Tomadesso, N. "Hapje her... slokje der..." in: Limburgsch Dagblad jrg. 69 nr. 153 (2 juli 1987; p. 11 kol. 5; geraadpleegd 2017-06-30
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.