pet
Nederlands
![](../I/m/Huisdier_in_het_Engels_cap%2C_Winschoten_(2018).jpg)
Een pet met een opschrift dat verwijst naar het Engelse woord pet.
Woordafbreking
- pet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘hoofddeksel’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
- zn v/m: herkomst onzeker; mogelijk een verkorting van Frans toupet "kuif" [2]
- zn o: (letterwoord) voor polyetheentereftalaat
- bn waarschijnlijk afgeleid van pet zn "hoofddeksel", vanwege de sterke associatie met iemand van lagere maatschappelijke stand [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pet | petten |
verkleinwoord | petje | petjes |
Zelfstandig naamwoord
pet v/m
- (kleding) tamelijk plat hoofddeksel met een klep
- De pet werd vroeger veel als hoofddeksel gedragen.[4]
- Een boer heeft vaak een pet op.
Hyponiemen
1. tamelijk plat hoofddeksel met een klep
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Daar kan ik met mijn pet niet bij
Daar neem ik mijn petje voor af
Dat gaat boven mijn pet
Iets onder de pet houden
Er met de pet naar gooien
Het is huilen met de pet op
Een/Geen hoge pet van iemand ophebben
Jan met de pet
|
Vertalingen
1. tamelijk plat hoofddeksel met een klep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pet | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
pet o
- (materiaalkunde) polyetheentereftalaat, soort lichte, doorschijnende kunststof
- Een fles voor mineraal water is vaak van pet gemaakt.
Synoniemen
- polyetheentereftalaat, polyethyleentereftalaat
Gangbaarheid
- Het woord pet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pet" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pet op website: Etymologiebank.nl
- pet op website: Etymologiebank.nl
- Dat gaat hem boven de pet, Pluskrant, 27 maart 2017
Engels
Frans
Woordherkomst en -opbouw
- (verkorting) van pétard
Zelfstandig naamwoord
pet m
- (spreektaal) wind, scheet
- «Ça pue ici! Qui a lâché un pet?»
- Het stinkt hier! Wie heeft er een scheet gelaten?
- «Ça pue ici! Qui a lâché un pet?»
- «On tirerait plutôt un pet d'un âne mort.»
- Hij is zo gierig als de pest (letterlijk: Je zou eerder een scheet uit een dooie ezel kunnen trekken) [1]
- «On tirerait plutôt un pet d'un âne mort.»
- (spreektaal) joint, stickie
- «Quand le prof est entré dans la classe, y avait Yann à la fenêtre en train de fumer un gros pet.»
- Toen de leraar de klas binnenkwam, zat Yann bij het raam een grote joint te roken. [1]
- «Quand le prof est entré dans la classe, y avait Yann à la fenêtre en train de fumer un gros pet.»
- (spreektaal) gelazer
- «Lors de la manif, mes potes ont fait du pet.»
- Bij de demonstratie zorgden mijn maten voor veel ophef. [1]
- «Lors de la manif, mes potes ont fait du pet.»
- (spreektaal) beschadiging
- «Putain, y a un pet sur ma portière!»
- Er zit verdomme een kras op mijn wagen! [1]
- «Putain, y a un pet sur ma portière!»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.