huisdier
Nederlands
Woordafbreking
- huis·dier
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en dier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisdier | huisdieren |
verkleinwoord | huisdiertje | huisdiertjes |
Zelfstandig naamwoord
huisdier o
- (dierkunde) een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
- De buren hebben een hond als huisdier.
Vertalingen
1. een dier dat in het huis of om het huis woont en leeft
|
Gangbaarheid
- Het woord huisdier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'huisdier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.