pétard

Frans
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

pétard m

  1. knaller
  2. (spreektaal) rotje [1]
  3. (spreektaal) joint, stickie
  1. «Quand le prof est entré dans la classe, y avait Yann à la fenêtre en train de fumer un gros pétard.»
    Toen de leraar de klas binnenkwam, zat Yann bij het raam een grote joint te roken. [1]
  2. (spreektaal) scoop, nieuwtje
  1. «Cette semaine, le Canard Enchaîné a encore lancé un pétard.»
    Deze week heeft le Canard Enchaîné alwéér een opzienbarend nieuwtje. [1]
  2. (spreektaal) herrie, kabaal
  1. «Pendant la manif, il va certainement y avoir du pétard.»
    Bij die demonstratie gaan ze vast en zeker heibel trappen. [1]
  2. (spreektaal) revolver, blaffer
  1. «Mon voisin, c’est un ouf, il se balade avec un pétard dans la poche.»
    Mijn buurman is gek, hij loopt rond met een blaffer in zijn zak. [1]
  2. (spreektaal) gat, kont
  1. «T’as vu le pétard d'cette gonzesse?»
    Heb je de kont van die griet gezien? [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 152
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.