joint
Nederlands
Woordafbreking
- joint
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hasj- of marihuanasigaret’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | joint | joints |
verkleinwoord | jointje | jointjes |
Gangbaarheid
- Het woord joint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'joint' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Frans
Zelfstandig naamwoord
joint m
- «Fais pas le crevard, laisse-moi tirer un peu sur ton joint!»
- Wees niet zo'n krent en laat me ook eens trekken aan je joint! [1]
- «Fais pas le crevard, laisse-moi tirer un peu sur ton joint!»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.