joint

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • joint
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hasj- of marihuanasigaret’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord joint joints
verkleinwoord jointje jointjes

Zelfstandig naamwoord

joint m

  1. met hasjiesj of marihuana gevulde sigaret
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord joint staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

joint m

  1. (spreektaal) joint, stickie
  1. «Fais pas le crevard, laisse-moi tirer un peu sur ton joint
    Wees niet zo'n krent en laat me ook eens trekken aan je joint! [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.