neus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  neus    (hulp, bestand)
  • IPA: /nøːs/
Woordafbreking
  • neus
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘reukorgaan’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord neus neuzen
verkleinwoord neusje neusjes

Zelfstandig naamwoord

neus m

  1. (anatomie), (zoötomie) een orgaan dat gebruikt wordt bij de ademhaling en om te ruiken
    • Mensen halen meer adem via hun neus dan via hun mond. 
  1. het reukvermogen
    • Je hebt er echt een neus voor! 
  1. het voorste deel van een voorwerp
    • De neus van het vliegtuig was beschadigd. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
neuzen

neus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuzen
    • Ik neus. 
  2. gebiedende wijs van neuzen
    • Neus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neuzen
    • Neus je? 

Gangbaarheid

  • Het woord neus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.