tip

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tip    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɪp/
Woordafbreking
  • tip
1 enkelvoud meervoud
naamwoord tip tippen
verkleinwoord tipje tipjes
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘fooi’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1968 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wenk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
  • In de betekenis van ‘uiteinde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
2 enkelvoud meervoud
naamwoord tip tips
verkleinwoord tipje tipjes

Zelfstandig naamwoord

tip m

  1. een uiterste punt van iets
    • Ik zal een tipje van de sluier oplichten. 
  1. een inlichting over iets
    • Ik zal je een tip geven... 
  1. een fooi
    • Geef jij die dame eens een tip. 
  1. een stukje rubber in de hak- of schoenzool tegen scheef afslijten
    • De tip in mijn zool is weg. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
tippen

tip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tippen
    • Ik tip. 
  2. gebiedende wijs van tippen
    • Tip! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tippen
    • Tip je? 

Gangbaarheid

  • Het woord tip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.