muis

[1] Een muis.
[3] Een muis.
[5] Beschuit met muisjes.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  muis    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /mœʏ̯s/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /mœːs/
Woordafbreking
  • muis
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘knaagdier’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord muis muizen
verkleinwoord muisje muisjes

Zelfstandig naamwoord

muis v [3] [4]

  1. (knaagdieren) klein knaagdier, meestal van het geslacht Mus, met spitse snuit, grote oren en ogen en een lange, bijna onbehaarde staart
  2. verlegen, onopvallend persoon
  3. (informatica) invoerapparaat voor de computer dat wordt bewogen over een mat of ander oppervlak om een aanwijzer op een beeldscherm te bewegen
    • Mijn muis was stuk dus moest ik alles met het toetsenbord doen. 
  1. (anatomie) het onderste vlezige deel van de duim
  2. (alleen verkleinwoord meervoud) gesuikerde anijszaadjes, gebruikt als broodbeleg
    • Als er een kind geboren is, wordt traditioneel getrakteerd op beschuit met muisjes. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • Als de kat van huis is, dansen de muizen (op tafel)
Als er geen toezicht is, doen de kinderen waar ze zin in hebben
  • Het schip is met man en muis vergaan
Het schip heeft schipbreuk geleden zonder overlevenden
  • Zo stil als een muis, muisstil
Heel erg stil
Vertalingen

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
muizen

muis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
    • Ik muis. 
  2. gebiedende wijs van muizen
    • Muis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muizen
    • Muis je? 

Gangbaarheid

  • Het woord muis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.