beschuit
Nederlands
Woordafbreking
- be·schuit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘baksel’ voor het eerst aangetroffen in 1343 [1]
- komt van het Latijnse bis (tweemaal) en het Franse cuire (koken, bakken).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beschuit | beschuiten |
verkleinwoord | beschuitje | beschuitjes |
Zelfstandig naamwoord
beschuit v/m
- (voeding) een licht, tweemaal gebakken baksel van tarwe
- Hoe vaak eet jij een beschuitje?
- Bij de geboorte van de baby eten wij beschuit met muisjes.
Vertalingen
1. een licht, tweemaal gebakken baksel van tarwe
Gangbaarheid
- Het woord beschuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beschuit' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.