merken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mer·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘van een teken voorzien, gadeslaan, opletten’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van merk met het achtervoegsel -en ??
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
merken
merkte
gemerkt
zwak -t volledig

Werkwoord

merken

  1. inergatief iets waarnemen of herkennen, gewaarworden
    • Je kon merken dat de man het moeilijk had na het overlijden van zijn zoon. 
  1. overgankelijk een merk aanbrengen op, markeren
Hyponiemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

merken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord merk

Gangbaarheid

  • Het woord merken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.