koploper
Nederlands
Woordafbreking
- kop·lo·per
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kop zn en loper zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koploper | koplopers |
verkleinwoord | koplopertje | koplopertjes |
Zelfstandig naamwoord
koploper m
- lijstaanvoerder van een sportcompetitie
- iets dat of iemand die op een bepaald gebied een leidende positie inneemt
- Drenthe was het afgelopen decennium koploper in ontkerkelijking. Tussen 2003 en 2013 nam het aantal kerkelijken daar met een vijfde af, van 51 naar 40 procent. De provincie wordt op afstand gevolgd door Noord-Brabant en Limburg [1]
- Intercitymaterieel, treinstel van de Nederlandse Spoorwegen
Afkorting
- [2]: ICM
Hyponiemen
- medekoploper
Afgeleide begrippen
- koploperovereenkomst, koploperproject, koploperspositie
Vertalingen
1. lijstaanvoerder van een sportcompetitie
Gangbaarheid
- Het woord koploper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koploper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.