liber

Latijn

Bijvoeglijk naamwoord

lībĕr

  1. vrij;
  2. vrij van opbrengsten, dienst:
    1. gebouw: vrij, ledig, onbewoond, persoon: ongestoord;
    2. schuldenvrij;
  3. vrij van boeien:
    1. vrij van (+ accusatief of ablatief);
    2. vrij van dwang, ongehinderd, zonder boeien, onafhankelijk, zelfstandig;
    3. van denken of spreken: vrij, vrijmoedig, rondborstig;
  4. gesubstantiveerd: een vrije
Verbuiging

Verwijzingen

  • s.v. lībĕr, in J.B. Kan - H.P. Schröder (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 298.

Zelfstandig naamwoord

lĭber m

  1. bast (waarop men aanvankelijk schreef);
  2. schrift, geschrift; boek; brief; lijst, register
Verbuiging

Verwijzingen

  • s.v. lĭber, in J.B. Kan - H.P. Schröder (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 299.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.