koor
Nederlands
Woordafbreking
- koor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘meerstemmige zangmelodie, zanggroep’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Ontleend aan het (Middeleeuws-)Latijnse chorus (reidans, dansgezelschap, koor).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koor | koren |
verkleinwoord | koortje | koortjes |
Zelfstandig naamwoord
koor o
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- in koor zingen
samen zingen
Vertalingen
1. een groep mensen die samen zingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kiezen |
koor
- enkelvoud verleden tijd van kiezen
- Ik koor.
- Jij koor.
- Hij, zij, het koor.
- Ik koor.
Gangbaarheid
- Het woord koor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koor' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.