kiezen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
kiezen | kiezend |
keuze | gekozen |
keur | |
kust | |
kiezer |
Woordafbreking
- kie·zen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘een keus doen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kiezen |
koos |
gekozen |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
kiezen
- overgankelijk uit meerdere mogelijkheden één nemen
- Hij koos uiteindelijk toch de rode rozen.
Uitdrukkingen en gezegden
- kiezen voor
Hyponiemen
- afkiezen, doorkiezen, herkiezen, uitkiezen, uitverkiezen, verkiezen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. uit meerdere mogelijkheden één nemen
kiezen voor iets
|
Uitdrukkingen en gezegden
- voor je kiezen krijgen
iets waarmee je geconfronteert wordt zonder dat je erom gevraagd hebt
- Ze hadden best eens kunnen experimenteren met een week die twee keer zo lang was, zodat je tenminste niet de ene na de andere maandag voor je kiezen kreeg. [2]
Gangbaarheid
- Het woord kiezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kiezen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kiezen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Harstad, Johan Max, Mischa & Het Tet-offensief}} 2017 ISBN 9789057598494 pagina 13
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.