zangkoor
Nederlands
Woordafbreking
- zang·koor
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zang en koor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zangkoor | zangkoren |
verkleinwoord | zangkoortje | zangkoortjes |
Zelfstandig naamwoord
zangkoor o
- (kunst) een groep vocalisten die tezamen een stuk muziek zingen, al of niet met instrumentele begeleiding
- Ons zangkoor heeft net een kerstcantate ten gehore gebracht.
- Op dinsdagavond begon mijn werkweek. Ik dirigeerde een zangkoortje. Het was het vijfde koor van mijn carrière. Nooit langer dan twee jaar of het koortje viel uit elkaar. Of ik zei op. [1]
Gangbaarheid
- Het woord zangkoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zangkoor' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.