schil

[1] Schillen (van appels).

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schil
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘buitenste bekleding van een vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schil schillen
verkleinwoord schilletje schilletjes

Zelfstandig naamwoord

schil v/m

  1. (meestal makkelijk te vervormen) buitenlaag van bepaalde vruchten of knollen
    • Een appel met schil eten kan geen kwaad als het fruit goed gespoeld wordt. 
  1. shell
    • Met Windows werd bovenop DOS een grafische schil geplaatst. 
  1. elektronenschil
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schillen

schil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schillen
    • Ik schil. 
  2. gebiedende wijs van schillen
    • Schil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schillen
    • Schil je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.