insect

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  insect    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪnˈsɛkt/
Woordafbreking
  • in·sect
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klasse van gelede dieren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1660 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord insect insecten
verkleinwoord insectje insectjes

Zelfstandig naamwoord

insect o

  1. (dierkunde) geleedpotige met drie paar poten en geen, één of twee paar vleugels
    • Kabinet wil dat Nederlanders vaker insecten eten [2] 
Schrijfwijzen
  • Tussen 1954 en 1995 was de voorkeursspelling "insekt". De voorkeursspelling is echter niet de nieuwe spelling geworden omdat andere woorden, zoals dialect op -ect eindigden en daar is dit woord aan aangepast.
Hyperoniemen
Hyponiemen
  • oerinsect, plaaginsect, roofinsect
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord insect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
insect insects

Zelfstandig naamwoord

insect

  1. (dierkunde) insect.
Synoniemen
Hyperoniemen
  • arthropod
Hyponiemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.