dialect

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dialect    (hulp, bestand)
  • IPA: /diaˈlɛkt/
Woordafbreking
  • di·a·lect
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘streektaal’ voor het eerst aangetroffen in 1723 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'légein' (spreken) met het voorvoegsel dia- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dialect dialecten
verkleinwoord dialectje dialectjes

Zelfstandig naamwoord

dialect o

  1. (taalkunde) een taalvariëteit met onderscheidende grammaticale, fonologische en andere kenmerken
    • Ook het Surinaams-Nederlands is een dialect van het Nederlands. 
  1. een niet-standaard taalvariëteit
    • Het Nederlands kent verschillende dialecten. 
Hyponiemen
  • boerendialect, mengdialect, streekdialect, Cockneydialect
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dialect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

dialect

  1. dialect
Schrijfwijzen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

dialect

  1. dialect
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.