mier

Nederlands

Formica rufa
Uitspraak
  • Geluid:  mier    (hulp, bestand)
  • IPA: /mir/
Woordafbreking
  • mier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mier mieren
verkleinwoord miertje miertjes

Zelfstandig naamwoord

mier v/m

  1. (insecten) een kruipend, in grote kolonies levend omnivoor insect (Formicidae en Mutillidae )
    • Wij hebben heel vaak last van mieren. 
Hyponiemen
  • suikermier
  • trekmier
  • visitemier
  • weidemier
  • werkmier
  • woekermier
  • zedenmier
Afgeleide begrippen
  • mierenvolk
  • mierenvreter
  • mierenzoet
  • mierenzuur
  • mierig
  • mierlijster
  • miervogel
  • mierzaad
  • mierzeef
  • mierzoet
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
mieren

mier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mieren
    • Ik mier. 
  2. gebiedende wijs van mieren
    • Mier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mieren
    • Mier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord mier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.