vlieg

Nederlands

Thricops semicinereus
Uitspraak
  • Geluid:  vlieg    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /vliχ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /vlix/
Woordafbreking
  • vlieg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlieg vliegen
verkleinwoord vliegje vliegjes

Zelfstandig naamwoord

vlieg v/m

  1. (insecten) Brachycera tweevleugelig insect
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • twee vliegen in één klap
twee zaken met één handeling oplossen
  • geen vlieg kwaad doen
heel erg aardig, goed en vriendelijk zijn
  • iemand vliegen afvangen
iemand anders geen kans geven door zelf al iets te zeggen of te doen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vliegen

vlieg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vliegen
    • Ik vlieg. 
  2. gebiedende wijs van vliegen
    • Vlieg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vliegen
    • Vlieg je? 

Gangbaarheid

  • Het woord vlieg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.