historicus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  historicus    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɪsˈtorikʏs/
Woordafbreking
  • his·to·ri·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘geschiedkundige’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
  • van Latijn historicus; op te vatten als afgeleid van historie met het achtervoegsel -icus [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord historicus historici
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

historicus m

  1. (geschiedenis) (beroep) deskundige op het terrein van de geschiedenis (eventueel in bezit van een academische graad)
    • Je schrijft een gedicht zo alsof je niets anders doet; je stelt je proza zo samen dat, hoewel je tot het verheven taalgebruik van een historicus opstijgt, toch niets de vrijheid van een dichter je in de weg staat. [5]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord historicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Latijn

Uitspraak
  • IPA: /hisˈto.ri.kus/
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

historicus m

  1. geschiedkundige, historicus
Verbuiging
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.