formula

Latijn
Woordafbreking
  • fōr·mu·la

Zelfstandig naamwoord

fōrmula v

  1. regel, voorschrift, wet, maatstaf
  1. «Viveo ad formulam.»
    Ik leef volgens de wet.
  2. traditionele gewoonte
  3. verdragsvoorwaarden
  4. belastingtarief
  5. (juridisch) formulering, voorschrift, gerechtelijk proces
  1. «Formula cadet.»
    Hij verliest het proces.
  2. (Plautus) schoonheid
Verbuiging
enkelvoud meervoud
nominatief fōrmula fōrmulae
genitief fōrmulae fōrmulārum
datief fōrmulae fōrmulīs
accusatief fōrmulam fōrmulās
ablatief fōrmulā fōrmulīs
vocatief fōrmula fōrmulae


Spaans

Werkwoord
vervoeging van
formular

formula

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formular
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van formular
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.