proces
Nederlands
Woordafbreking
- pro·ces
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verloop van een zaak’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Van het Latijnse processus, zelfstandig naamwoord en voltooid deelwoord van procedere [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | proces | processen |
verkleinwoord | procesje | procesjes |
Zelfstandig naamwoord
proces o
- (juridisch) een strafproces of rechtszaak
- Een proces heropenen.
- de stroom van gelijksoortige gebeurtenissen of handelingen [3]
- Het verloop van het proces vertoont telkens weer grote gelijkenis.
Synoniemen
- [1] geding, procedure, rechtsgeding, rechtszaak, rechtszitting
- [2] ontwikkeling, ontwikkelingsgang, procedure, verloop, verwikkeling
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een strafproces
2. de stroom van gebeurtenissen of handelingen die van de ene toestand naar de andere leidt
Gangbaarheid
- Het woord proces staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'proces' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.