effen
Nederlands
Woordafbreking
- ef·fen
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | effen | effener | effenst |
verbogen | |||
partitief | effens | effeners | - |
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
effenen |
effen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effenen
- Ik effen.
- gebiedende wijs van effenen
- Effen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van effenen
- Effen je?
Gangbaarheid
- Het woord effen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'effen' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.