even
Nederlands
Uitspraak
- [bijvoeglijk naamwoord]
- [zelfstandig naamwoord]
Woordafbreking
- even
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | even | evener | evenst |
verbogen | evenste | ||
partitief | evens | eveners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
even [3]
- deelbaar door twee
- De som van twee even getallen is weer een even getal.
- Je kunt alleen bouwen als de grond even is.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. Deelbaar door twee
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van graad: in gelijke mate’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [4]
Bijwoord
even
- zonder moeite (met weinig moeite), in korte tijd
- Zet de stoel even recht.
- Ik heb die spelfout even verbeterd.
- in dezelfde, gelijke mate
- een klein eindje
Vertalingen
1.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | even | avaniem |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Gangbaarheid
- Het woord even staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'even' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- even op website: Etymologiebank.nl
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- "even" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.