boos

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boos    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /bos/
    • (Vlaanderen, Brabant): /bos/
    • (Limburg): /bos/
Woordafbreking
  • boos
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘toornig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1740 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen boosbozerboost
verbogen bozebozerebooste
partitief boosbozers-

Bijvoeglijk naamwoord

boos

  1. een emotie waarbij men zeer negatief is en men vaak de ander de schuld geeft
    • De ontzettend boze man wist zichzelf in te houden. 
    • Wanneer iemand buitengewoon boos is wordt dat woedend genoemd. 
  1. kwaad, tegen de moraal
    • De Grote Boze Wolf is een bekend spookjesfiguur. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Cornisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Cognaat met het Welsh bwyd en het Bretonse boued.
enkelvoud meervoud
  boos     bosow  

Zelfstandig naamwoord

boos m

  1. (voeding) eten, voedsel, voeding
  2. (voeding) maal, maaltijd
  3. (voeding) proviand
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.