beuk

Twee beuken in kruisvorm (3)
Rode beuk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beuk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boomsoort’ voor het eerst aangetroffen in 806 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord beuk beuken
verkleinwoord beukje beukjes

Zelfstandig naamwoord

beuk m

  1. (plantkunde) Fagus sylvatica een Europese hardhoutboom
    • Een beuk heeft een gladde stam een eik heeft een ruwe bast. 
  1. een bekisting als hulpmiddel bij tunnelbouw
  2. een onderdeel van een kerkgebouw, schip
    • De beuk van de kerk bestond uit een middenschip en twee zijbeuken. 
  1. een stevige duw, oplawaai, opdoffer (-> ww. beuken)
    • Ik kreeg verschillende beuken van mijn tegenstander te verduren. 
  1. het rammen van een poort
    • Ik gaf een flinke beuk tegen de gesloten deur zodat die openvloog. 
    • De beuk erin! 
Synoniemen
  • [1] beukenboom
Hyponiemen
  • hagenbeuk
  • hoofdbeuk
  • hopbeuk
  • kruisbeuk
  • lichtbeuk
  • mastbeuk
  • middenbeuk
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • gewone beuk, groene beuk
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beuken

beuk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
    • Ik beuk. 
  2. gebiedende wijs van beuken
    • Beuk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuken
    • Beuk je? 

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord beuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.