Ministerscrisis

Een ministerscrisis ontstaat als een minister om politieke of persoonlijke redenen moet aftreden.

Er kunnen diverse redenen zijn waarom een bewindspersoon tussentijds aftreedt. Er kan een conflict optreden met de collega's over het te voeren beleid, de Tweede Kamer kan het vertrouwen opzeggen, of er kunnen persoonlijke redenen aan vertrek ten grondslag liggen. Daarnaast worden bewindslieden soms in andere (meestal internationale) functies benoemd.

Opvallend is dat vrijwel nooit expliciet het vertrouwen wordt opgezegd, maar dat bewindslieden meestal zelf (na ernstige kritiek) aanleiding zien om op te stappen.

Niet zelden leidt een ministerscrisis tot een kabinetscrisis.

Redenen voor ministerscrisis

Er kunnen uiteenlopende redenen zijn waarom een minister aftreedt:

  • intern conflict binnen de ministerraad
  • expliciet opzeggen van het vertrouwen door het parlement
  • impliciet opzeggen van het vertrouwen door fundamentele kritiek op het beleid van de minister
  • politieke nederlaag
  • vertrouwensbreuk met de eigen partij
  • vertrouwensbreuk met een regeringspartij
  • benoeming in andere (meestal internationale) functies
  • persoonlijke redenen

Intern conflict

In 2002 traden de ministers Bomhoff en Heinsbroek (beiden LPF) af, omdat tussen hen beiden een onwerkbare situatie was ontstaan. De beide andere regeringspartijen, CDA en VVD, zagen in de voortdurende conflicten en het gebrek aan politieke leiding bij de LPF aanleiding om het vertrouwen in het gehele kabinet op te zeggen (kabinetscrisis), hoewel er feitelijk geen sprake was van een inhoudelijk conflict.

Tijdens het kabinet-Van Agt I waren er twee ministers die aftraden na een conflict met hun collega's. In maart 1978 trad minister Kruisinga van Defensie af, omdat hij vond dat de regering krachtiger stelling moest nemen tegen het voornemen van de V.S. om de Neutronenbom te ontwikkelen.

In maart 1980 wilde minister van Financiën Andriessen een stringenter ombuigingsbeleid voeren dan de overige ministers. Hoewel de VVD de lijn van Andriessen feitelijk deelde, besloten de VVD-ministers onder aanvoering van vicepremier Wiegel, hem toch niet te steunen. Daarmee werd een kabinetscrisis voorkomen, en trad alleen Andriessen af. Zijn staatssecretaris, Nooteboom, stapte eveneens op.

In 1975 ontstond er een ruzie tussen minister Van Agt en staatssecretaris Glastra van Loon, nadat laatstgenoemde in een interview kritiek had geuit op de ambtelijke leiding van het ministerie van Justitie. Glastra van Loon was daarna gedwongen om zijn ontslag te nemen.

In 1972 stapte staatssecretaris Van Es van Defensie op, omdat hij andere opvattingen had dan minister De Koster over de toekomstige structuur van het het ministerie van Defensie.

Minister De Block van Economische Zaken stapte in 1970 op, omdat hij meende dat het kabinet te weinig deed om de inflatie te beteugelen. Bij zijn aftreden speelde mee, dat zijn gezag als minister was ondermijnd door ernstige kritiek op zijn prijsbeleid. Na de invoering van de btw per 1 januari 1970 hadden zich veel prijsverhogingen voorgedaan.

In de jaren'40 traden diverse ministers af, omdat zij vonden dat Nederland krachtiger moest optreden tegen de onafhankelijkheidsbeweging in Nederlands-Indië. Dit waren achtereenvolgens de ministers Ringers (1946), Schagen van Leeuwen (1947) en Sassen (1949).

Expliciete opzegging van vertrouwen

Dat een bewindspersoon moet aftreden vanwege een motie van wantrouwen of na verwerping van diens begroting komt vrijwel niet voor. De laatste minister die aftrad, nadat zijn begroting was verworpen, was in 1919 minister Bijleveld van Marine.

Impliciete opzegging van vertrouwen

Staatssecretaris Linschoten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vertrok in 1996 omdat de Tweede Kamer de kritiek van een Kamercommissie op zijn beleid inzake het CTSV (College van Toezicht Sociale Verzekeringen) had overgenomen. Bij het CTSV deden zich ernstige bestuursproblemen voor. Bovendien was een advies over ingrepen in de Ziektewet enige tijd door Linschoten achtergehouden.

In 1994 was een door de Tweede Kamer aangenomen motie-Dijkstal waarin hen de verantwoordelijkheid voor het IRT-dossier werd ontnomen, voor de ministers Van Thijn en Hirsch Ballin reden om af te treden.

In 1988 en 2002 traden bewindslieden af, vanwege een afkeurend oordeel van een Parlementaire enquêtecommissie. In 1988 waren dat minister Van Eekelen en staatssecretaris Van der Linden (Paspoortproject), en in 2002 was dat minister Benk Korthals (Bouwfraude). Van Eekelen en Korthals bekleedden beiden overigens later nog een andere kabinetspost, dan die waarop de kritiek betrekking had.

Andere bewindslieden die bekritiseerd werden door een enquêtecommissie (zoals Van Aardenne in de RSV-affaire, en Borst en Jorritsma bij de Bijlmer-affaire) bleven wel aan.

Minister Van Rooy van Sociale Zaken en Volksgezondheid stapte in 1961 op, omdat er bij de regeringspartijen geen vertrouwen meer bestond in zijn beleid. De minister had zwak geopereerd bij de behandeling van de wetsvoorstellen tot invoering van de kinderbijslag. Formeel trad hij af vanwege persoonlijke redenen.

Staatssecretaris Kranenburg van Oorlog nam in 1958 ontslag nadat in beide Kamers ernstige kritiek op het materieel-aanschaffingsbeleid was geuit. De opstelling van met name de KVP en de ARP in de Eerste Kamer gaf daarbij de doorslag.

In 1950 trad minister Schokking van Oorlog en Marine af, omdat het parlement vond dat hij te aarzelend optrad en onvoldoende gezag had om leiding te geven aan modernisering van de defensie.

Politieke nederlaag

In 1927 trad minister Van Karnebeek van Buitenlandse Zaken af, nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag met België had verworpen. De minister zag dit in 1925 gesloten verdrag, dat de verhoudingen met België moest verbeteren, als zijn levenswerk. Het bepaalde onder meer dat er een verbinding tussen de Schelde en de Rijn moest komen, en daartegen was veel verzet.

Op 23 maart 2005 trad minister Thom de Graaf van Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties af, nadat zijn plannen om de gekozen burgemeester mogelijk te maken, niet de vereiste meerderheid haalden in de Eerste Kamer. Er was daarnaast ook sprake van een intern conflict, aangezien De Graaf onvoldoende steun van de coalitiepartijen meende te ontvangen om zijn doelstellingen voor bestuurlijke vernieuwing te realiseren.

Vertrouwensbreuk met eigen partij

Staatssecretaris Ter Veld vertrok in 1993 als staatssecretraris, omdat de PvdA-Tweede Kamerfractie ernstige kritiek had op haar plannen tot bezuinigen op de bijstand. Ter Veld kreeg het verwijt onvoldoende te communiceren met de PvdA-fractie.

In 1986 moest staatssecretaris Brokx van Volkshuisvesting aftreden, nadat CDA-fractievoorzitter Bert de Vries hem schriftelijk daartoe had aangespoord. De Vries vreesde dat de parlementaire enquête naar de bouwsubsidies schade zou toebrengen aan het functioneren van Brokx.

ARP-minister Van Aartsen van Volkshuisvesting kwam in 1960 in conflict met de ARP-fractie (die daarin werd gesteund door de CHU-fractie) over het aantal te bouwen woningwetwoningen. Omdat hij zijn eigen politieke lot verbond aan dat van het gehele kabinet, leidde een afkeurende motie tot een kabinetscrisis.

VVD-minister Stikker kwam in 1951 in conflict met zijn 'eigen' VVD-fractie. VVD-fractievoorzitter Pieter Oud diende een motie in die afkeuring inhield van het door Stikker gevoerde beleid in de kwestie-Nieuw-Guinea. Hoewel de motie werd verworpen, trad Stikker toch af. Hij had tevoren meegedeeld dat steun van de VVD-fractie voor de motie voor hem al reden zou zijn om op te stappen. De overige ministers boden na het aftreden van Stikker eveneens hun portefeuilles aan de koningin aan.

Vertrouwensbreuk met een regeringspartij

Minister Braks van Landbouw en Visserij stapte in 1990 op, nadat een Kamercommissie ernstige kritiek op zijn beleid inzake visfraude had uitgeoefend. De PvdA-fractie deelde die kritiek en stuurde aan op het aftreden van de minister. Het gebrek aan vertrouwen van een van de regeringspartijen was voor Braks voldoende reden om ontslag te nemen.

Benoeming in andere functies

Overzicht

Jaar Naam Nieuwe functie
2003 Jaap de Hoop Scheffer Secretaris-generaal NAVO
2001 Job Cohen Burgemeester van Amsterdam
1993 Hans van den Broek lid Europese Commissie
1980 Willem Scholten vicepresident Raad van State
1977 Henk Vredeling lid Europese Commissie
1973 Pierre Lardinois lid Europese Commissie
1957 Sicco Mansholt lid Europese Commissie

Enkele bewindslieden traden aan het einde van de regeringsperiode af, omdat zij benoemd waren in een andere functie. Dat waren onder meer de ministers Hedy d'Ancona en Hanja Maij-Weggen, die in 1994 lid van het Europees Parlement werden, minister Deetman die in 1989 Tweede Kamervoorzitter werd, staatssecretaris Wim Polak die in 1977 burgemeester van Amsterdam werd, en minister Lieftinck die in 1952 bewindvoerder van de Wereldbank werd.

Persoonlijke redenen

Behalve gezondheid (zoals bij minister Brouwer van Landbouw in 1973 en staatssecretaris Veerman in 1975) kunnen er andere persoonlijke redenen zijn voor bewindspersonen om op te stappen.

In 2002 stapte al op de dag van haar aantreden staatssecretaris Bijlhout op vanwege door haar verzwegen betrokkenheid bij milities ten tijde van het bewind-Bouterse in Suriname.

Minister Peper trad in 1999 af vanwege beschuldigingen aan zijn adres over zijn declaratiegedrag als burgemeester van Rotterdam. Peper wilde zijn 'handen vrij' houden om zich tegen die beschuldigingen te kunnen verweren, en meende dat als minister niet te kunnen doen.

Roel in 't Veld was in 1993 slechts kort staatssecretaris, doordat hij in opspraak kwam over een door hem tijdens zijn hoogleraarschap uitgeoefende nevenfunctie.

In 1989 trad staatssecretaris Evenhuis af, nadat in de pers berichten waren verschenen over mogelijke onregelmatigheden bij steunverlening aan een bedrijf van een familielid.

In 1982 trad Charles Schwietert al na enkele dagen af als staatssecretaris van Defensie toen bleek dat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn opleiding en officiersloopbaan.

Minister Smallenbroek van Binnenlandse Zaken stapte in 1966 op, nadat hij betrokken was geweest bij een nachtelijke aanrijding onder invloed van drank. Hoewel het om een relatief licht vergrijp ging, besloot Smallenbroek toch tot aftreden, omdat hij vreesde te veel in opspraak te zijn gekomen.

In 1959 was minister Sidney van den Bergh gedwongen om af te treden als minister van Defensie. Van den Bergh was voornemens te trouwen met een vrouw die nog in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld. Haar echtgenoot probeerde daarbij Van den Bergh in diskrediet te brengen. VVD-leider Oud drong er bij Van den Bergh op aan zijn ontslag te nemen.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.