wis
Nederlands
Woordafbreking
- wis
Hyponiemen
- kruidenwis, strowis, voetwis
Afgeleide begrippen
- wishout, wissen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wis | wisser | wist |
verbogen | wisse | wissere | wiste |
partitief | wis | wissers | - |
Verwante begrippen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wissen |
wis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Ik wis.
- gebiedende wijs van wissen
- Wis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
- Wis je?
Gangbaarheid
- Het woord wis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wis' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- wis op website: Etymologiebank.nl
- wis op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- "wis" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- wis op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- wis op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.