bundel
Nederlands
![](../I/m/In_midden_bij_elkaar_gehouden_bundel_takjes_of_boender_-_M11OFL_-_60012542_-_RCE.jpg)
bundel takjes
Woordafbreking
- bun·del
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pak’ voor het eerst aangetroffen in 1250 [1]
- Naamwoord van handeling van binden met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bundel | bundels |
verkleinwoord | bundeltje | bundeltjes |
Zelfstandig naamwoord
bundel m
- zijdelings bijeengehouden verzameling langwerpige voorwerpen
- De bundel takken werd met een touw bijelkaar gehouden.
- een verzameling teksten in één drukwerk verzameld
- Het is een van de lastigste vragen die vrienden je kunnen stellen: ‘Wat vond je de beste bundel van het afgelopen jaar?’ Na vijftig jaar poëzie lezen weet ik dat het antwoord op die vraag nooit meer kan zijn dan een momentopname.[3]
Hyponiemen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bundelen |
bundel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
- Ik bundel.
- gebiedende wijs van bundelen
- Bundel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bundelen
- Bundel je?
Gangbaarheid
- Het woord bundel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bundel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.