voeren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
voeren | voerend |
voer | gevoerd |
voering |
Woordafbreking
- voe·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘leiden, vervoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- doen varen cf. Duits: führen
- voer = bont?, cf. Engels: fur
- >voe(de)ren cf. Duits: Futter
- >voe(de)ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
voeren |
voerde |
gevoerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
voeren
- geleiden, ergens heen brengen
- De gijzelaar werd geblinddoekt naar het schavot gevoerd.
- kleding aan de binnenkant van een isolerende laag voorzien
- Deze jas is met bont gevoerd.
- (veeteelt) dieren te eten geven
- Voer dat maar aan de varkens!
- een kind eten in de mond stoppen
- Het duurt uren om Jantje te voeren.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. geleiden, ergens heen brengen
2. kleding aan de binnenkant van een isolerende laag voorzien
3. dieren te eten geven
Werkwoord
vervoeging van |
---|
varen |
voeren
- meervoud verleden tijd van varen
- Wij voeren.
- Jullie voeren.
- Zij voeren.
- Wij voeren.
Gangbaarheid
- Het woord voeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.