vliegtuig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vliegtuig (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈvliχtœʏχ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈvlixtœːx/
Woordafbreking
- vlieg·tuig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vliegmachine met vaste vleugels’ voor het eerst aangetroffen in 1911 [1]
- samenstelling van vlieg ww en tuig [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vliegtuig | vliegtuigen |
verkleinwoord | vliegtuigje | vliegtuigjes |
Zelfstandig naamwoord
vliegtuig o
- (verkeer) een vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht
- Reist u vaak per vliegtuig?
Synoniemen
- (verouderd) vliegmachine
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een vervoermiddel dat speciaal ontworpen is voor het reizen door de lucht
Gangbaarheid
- Het woord vliegtuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vliegtuig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.