toon
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- toon
Zelfstandig naamwoord
toon m
- (muziek), (natuurkunde) een geluid met een bepaalde herkenbare hoogte, een trilling met een frequentie
- Hij sloeg op de bel en deze weergalmde op heldere toon.
- intonatie in de gesproken taal, manier van spreken
- Een sarcastische toon.
- je toon bevalt me niet
- sfeer, impliciete boodschap van teksten
- de toon was luchtig en soms vrolijk
- het karakteristieke geluid van een stem of instrument
- dit instrument heeft een warme toon.
- kleurschakering door toevoeging van wit of zwart b.v. halftoon
- klemtoon, accent
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- de toon was gezet
Gangbaarheid
- Het woord toon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toon' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.