toonval

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toon·val
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toonval toonvallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

toonval m [1]

  1. de wijze waarop men een klank ten gehore brengt; de muziek van een taal; de intonatie en het ritme
    • Ook al is de grammatica Hoogduits, de toonval, de zinsbouw, de gevoelswaarde van onder- en boventonen, al die imponderabilia die van een syntactische structuur pas een echte, levende omgangstaal maken, zijn verschillend. Iedere Oostenrijker hoort al bij een korte begroeting of hij een Duitser voor zich heeft of een landgenoot. [2] 
    • Opvallend en zeer geslaagd is Fausts keuze om in plaats van de gebruikelijke cadens van Joseph Joachim (die inmiddels geen verrassingseffect meer heeft) de toonval van niet-violist Busoni uit 1913 te spelen. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord toonval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.