monotoon

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no·toon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eentonig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van toon met het voorvoegsel mono- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen monotoonmonotonermonotoonst
verbogen monotonemonotoneremonotoonste
partitief monotoonsmonotoners-

Bijvoeglijk naamwoord

monotoon

  1. eentonig
  2. saai
  3. (wiskunde) constant toe- of afnemend
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord monotoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.