monotoon
Nederlands
Woordafbreking
- mo·no·toon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eentonig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van toon met het voorvoegsel mono- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | monotoon | monotoner | monotoonst |
verbogen | monotone | monotonere | monotoonste |
partitief | monotoons | monotoners | - |
Gangbaarheid
- Het woord monotoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'monotoon' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.