schieten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schieten (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈsχi.tə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxi.tə(n)/
Woordafbreking
- schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘snel bewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- In de betekenis van ‘projectiel met werktuig werpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schieten /sxitə(n)/ |
schoot /sxot/ |
geschoten /ɣəsxotə(n)/ |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
schieten
- overgankelijk een projectiel afvuren met een wapen
- inergatief (sport) de bal een trap geven (bv. in het voetbal) of een slag geven (bv. met een hockeystick)
- ergatief zich snel voortbewegen
- Toen de hagel begon neer te komen schoot het gehele gezelschap onder de brug om te schuilen.
- (plantkunde), (figuurlijk) snel groeien
Uitdrukkingen en gezegden
|
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een projectiel afvuren met een wapen
als paddenstoelen uit de grond schieten
|
Gangbaarheid
- Het woord schieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schieten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.