schieten

[1] Schieten.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schieten    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈsχi.tə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxi.tə(n)/
Woordafbreking
  • schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snel bewegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
  • In de betekenis van ‘projectiel met werktuig werpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schieten
/sxitə(n)/
schoot
/sxot/
geschoten
/ɣəsxotə(n)/
klasse 2 volledig

Werkwoord

schieten

  1. overgankelijk een projectiel afvuren met een wapen
  2. inergatief (sport) de bal een trap geven (bv. in het voetbal) of een slag geven (bv. met een hockeystick)
  3. ergatief zich snel voortbewegen
    • Toen de hagel begon neer te komen schoot het gehele gezelschap onder de brug om te schuilen. 
  1. (plantkunde), (figuurlijk) snel groeien
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.