boogschieten
Nederlands
Woordafbreking
- boog·schie·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boogschieten |
(schoot boog) |
(booggeschoten) |
onvolledig |
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boog en schieten
Werkwoord
boogschieten
- inergatief met een boog schieten
- Hij wilde gaan boogschieten, maar daar kwam weinig van terecht die middag.
Opmerkingen
- De te-vorm komt zowel gescheiden als ongescheiden voor, een enkele keer komt een scheidbaar voltooid deelwoord "booggeschoten" voor.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boogschieten | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
boogschieten o
- (sport) een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog
Vertalingen
1. een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog
Gangbaarheid
- Het woord boogschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boogschieten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.