boogschieten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boog·schie·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boogschieten
(schoot boog)
(booggeschoten)
onvolledig
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

boogschieten

  1. inergatief met een boog schieten
    • Hij wilde gaan boogschieten, maar daar kwam weinig van terecht die middag. 
Opmerkingen
  • De te-vorm komt zowel gescheiden als ongescheiden voor, een enkele keer komt een scheidbaar voltooid deelwoord "booggeschoten" voor.
enkelvoud meervoud
naamwoord boogschieten -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

boogschieten o

  1. (sport) een sport waarbij pijlen worden weggeschoten naar een doel met behulp van een boog
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boogschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.