geschut
Nederlands
Woordafbreking
- ge·schut
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oorlogstuig waarmee men projectielen afvuurt’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- vervoeging van schutten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
- Naamwoord van handeling van schieten met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschut | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
geschut o
- (militair) (gewoonlijk zwaar) oorlogsmateriaal waarmee projectielen kan worden geschoten
- Zij slaagden er eindelijk in het vijandige geschut het zwijgen op te leggen.
Hyponiemen
- afweergeschut, boordgeschut, luchtafweergeschut, luchtdoelgeschut, scheepsgeschut, spangeschut, steengeschut, veldgeschut, vlakbaangeschut
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
|
Gangbaarheid
- Het woord geschut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'geschut' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.